Gisteren ging ik naar het theater festival Boulevard in Den Bosch. Ik moest een stukje schrijven voor de festivalkrant over een voorstelling die ik zelf had uitgekozen. Ik haalde een vriendin op en we dronken eerst ijskoffie en toen wijn op de Parade, bezochten Zomaargasten (100% onbekende Nederlanders) en vertrokken daarna naar de Verkadefabriek. Er zouden vrijkaarten klaarliggen bij de kassa, maar die lagen er niet.
We aten entrecôte en worteltaart na. Ik betaalde zelf het kaartje en we zochten een plek midden in de zaal uit. Het was donker, donkerder dan ik ooit had meegemaakt in een theaterzaal. De voorstelling begon met gitaarmuziek, aan de zijkant zat een gitarist. Kinderen sprongen energiek over het podium, raapten stenen op die daar lagen. Daarna speelden ze met een matras. Ik verbaasde me over die kinderen, de manier waarop ze bewogen, hoe ze waren. Zo ken ik ze niet, dacht ik.
Na de voorstelling dronken we nog wat en later zaten we in de tuin om naar de meteorietenregen te kijken. Wel zestig per uur zou je er kunnen zien. We keken drie kwartier en zagen er één. Ik wilde naar huis want ik moest nog schrijven, maar sterren kijken is verslavend, je denkt steeds: nu komt er één (en dan komt er geen).
Thuis staarde ik twee uur naar mijn beeldscherm. Het stukje moest af. Inleveren voor 8.30 uur, liefst veel eerder. Maar alles wat ik schreef voelde fout. Ik probeerde twee glazen rode wijn, maar toen kon ik mijn hoofd niet meer omhoog houden en niet meer gecoördineerd typen. Het was bijna twee uur ’s nachts.
Ik besloot de wekker op heel vroeg te zetten, probeerde te slapen, alleen gingen er steeds hele slechte teksten door mijn hoofd.
Om half zes stond ik op, dronk drie glazen water en schreef een stukje. 300 woorden, meer hoefde niet. Om twee minuten over zeven was ik klaar, mailde het stukje en ging terug naar bed.