Zolang ik me kan herinneren, ligt dat ding in huis.
Een soort gladde steen met inkepingen, twintig centimeter, aan een kant taps toelopend naar een snijvlak. Bot.
Ik heb de steen elke week minstens een of twee keer vast. Soms bewust, meestal achteloos.
‘Het is een vuistbijl,’ zegt mijn vader. ‘Een echte prehistorische. Heb ik als kind gevonden toen ik bij de ruïne van Brederode speelde.’
De steen is glad, de inkepingen lijken machinaal aangebracht.
‘Hoe oud is hij?’
‘Miljoenen jaren.’
Dat is oud. Miljoen is synoniem voor heel veel, weet ik.
Maar ik zie wel dat de bijl misschien net wat ouder is dan ikzelf ben. Toch blijft hij volhouden en ook al geloof ik hem niet, ik geloof hem toch. Omdat ik wil geloven. Omdat het anders gewoon een stuk steen is dat ik vasthoud. Gewoon een nogal lelijke …
souvenir
Omdat hij anders nooit bij de ruïne van Brederode gespeeld heeft, nooit een bijzondere archeologische vondst gedaan heeft en gewoon …
een vader is
Omdat de wereld anders geen miljoenen jaren oud is. Er geen ondergrond is.
Dus ik speel mee en bij elke aflevering van het nieuwe programma Tussen Kunst en Kitsch stel ik voor dat we ons de volgende keer melden met de vuistbijl.
Maar dat doen we natuurlijk nooit. We houden de magie in stand, het geloof in iets wat zou kunnen zijn, de verwondering, de revaluatie van een stuk steen.
Stel, je bent aan de telefoon en terwijl het gesprek gaande is laat je een prehistorische vuistbijl in je handpalm veren, je gooit, vangt hem op, gooit iets hoger… Dat klinkt toch beter dan wat dan ook.
Alsof je de geschiedenis kunt omvatten met je hand.
Ik weet niet wat er met de vuistbijl gebeurd is, hij is verloren gegaan in scheidingen, verhuizingen, de tijd. Maar die bijl, en dat verhaal van mijn vader, heeft iets aangewakkerd in mij. Liefde voor geschiedenis, voor verhalen, voor tastbare verstreken tijd.
Misschien is de bijl in de tuin terechtgekomen en wordt hij over duizenden jaren gevonden.
Ja … mooi!